Leerdoelen H1&H6
G1.1.
Stroomsterkte: De hoeveelheid lading die in een bepaalde tijd door de dwarsdoorsnede van een draad passeert.
Soortelijke weerstand: De eigenschap van een materiaal om een elektrische stroom te weerstaan.
Vrij elektron: Een elektron die niet vast zit aan een atoom.
Ion: Een geladen atoom of molecuul die elektronen of protonen heeft kwijtgeraakt
Elektrische kracht:: Kracht die wordt veroorzaakt doordat verschillende elektrische landingen elkaar aantrekken of afstoten.
Spanningsbronnen: Houdt de elektrische stroom in stand en levert elektrische energie.
G1.2.
- Weerstand: Een weerstand is een elektrische component die de eigenschap elektrische weerstand heeft. Het is een voorwerp dat dient om de doorgang van elektrische stroom te bemoeilijken, er weerstand aan te bieden, met als gevolg een spanningsval over de weerstand.
G1.3. Een elektrische stroomkring bestaat uit componenten die ervoor zorgen dat elektrische stroom kan rondstromen. Het rendement is de verhouding tussen de nuttige energie en de totale hoeveelheid omgezette energie. Omdat de nuttige energie en de totale energie in dezelfde wordt gebruikt worden, mag je ook rekenen met vermogen. De berekeningen worden uitgevoerd in Joule en in kilowattuur.
G1.4. Grootschalige opwekking van elektrische energie vindt plaats in een elektriciteitscentrale. Bewegingsenergie wordt omgezet in elektrische energie. In een conventionele centrale worden stoffen verbrand. Deze stoffen zijn fossiele brandstoffen zoals aardgas, steenkool of stookolie. Door de veerbranding van deze stoffen ontstaat er veel CO2. Het is beter om de centrale te stoken met biomassa, zoals hout, planten- en voedselresten. Het verschil tussen biomassa en fossiele bandstoffen is dat fossiele brandstoffen miljoenen jaren geleden gevormd zijn, terwijl bij biomassa de CO2 kort geleden door bomen en planten bij de fotosynthese uit de lucht is gehaald
G1.5. Elektriciteit kan worden getransporteerd door verschillende draden. Je hebt de nuldraad, deze draad is blauw en staat ver van je huis in verbinding met het grindwater en is dus geaard. De spanning van deze draad is dus 0 V. De fasedraad is bruin en heeft een netspanning van 230 V ten opzichte van de nuldraad. De schakeldraad is zwart en zorgt ervoor dat de bruine en blauwe draad niet direct met elkaar verbonden zijn (als dit wel gebeurt ontstaat er namelijk kortsluiting). En de aarddraad is geelgroen, door deze draad hoort geen stoom te lopen. Hij beveiligt alleen tegen gevaarlijke situaties.
A7. Significante cijfers zijn de nauwkeurige cijfers van metingen. Hoe meer significante cijfers, hoe nauwkeuriger de metingen. Bij significantie tellen alle nullen rechts mee, en alle nullen links niet. Bij vermenigvuldigen en delen is het aantal significante cijfers van de uitkomst gelijk aan de meetwaarde met et kleinste aantal significante cijfers. Bij optellen en aftrekken is het aantal cijfers achter de komma van de uitkomst gelijk aan het aantal cijfers achter de komma van de meetwaarde van het kleinste aantal cijfers achter de komma. Vaak moet je afronden om het juiste aantal significante getallen te verkrijgen. Je let hierbij op het eerste "niet-significante" getal.
Bereken
1.1 - vraag 4:
snelheid= afstand/tijd
afstand=4,9 km =4900 meter
tijd= 1 minuut en 38 seconden =98 seconden
4900/98=50
V=50 m/s
Bepaal
1.5 vraag 28:
omgekeerd evenredig verband.
de vorm van de grafiek in figuur 1.27 dezelfde met degrafiek op blz 35.
Leg uit
1.5- vraag 23:
I=a x U+b
Er zijn stappen van 1 en 0,1 waardoor het duidelijk is.
geef aan
1.5 - vraag 24
a. Fout, de lijn mag niet krom zijn. Maar juist recht.
b. Goed, de lijn begint bij D , is recht en gaat door de meeste meetwaarde heen.
c. Fout, de lijn mist veel meetwaarden.
d. Fout de lijn begint niet bij 0.
Leid af
1.3- vraag 17:
Fw,lucht = c x r^2 x v^2
Fw,lucht/c=r^2 x v^2
C=Fw,lucht/r^2 x v^2
C=N/m x ms
Laat zien
1.3 - vraag 12:
bar = 10^5 Pa
1030 mbar= 1,030 bar
1,030 x 10^5=103000 Pa
103000/100= 1030 hPa
Teken
1. Zie onderste afbeelding.
